Op de cover staat een jongetje in korte broek bij een aquarium. Een groot aquarium zoals in Artis. Rotspartijen en veel grote vissen. Hij kijkt niet naar de grote snoek die net iets boven zijn hoofd zwemt, maar een beetje naar beneden. Waar een donkere grot is. Het gewicht is op zijn linkerbeen. Een jongetje met the blues.
Het boek begint zo.
1
Ik zit naast mijn vader. Hij huilt. Ik lees een tijdschrift.
Ik vraag, zonder op te kijken: ‘Dus je vader was er ook?’
Hij begint te vertellen.
…
Dit hoofdstuk eindigt er mee dat hoofdpersoon Nico een ziekenverzorger gaat zoeken, omdat zijn vader voor de vierde keer deze dag in zijn broek pist.
2
Mijn vader was dolblij met mij. Dat weet ik van mijn
moeder. Ik heb haar het verhaal vaak horen vertellen.
…
Het boek eindigt met hoofdstuk 49 met de scène dat Nico geen verpleger heeft kunnen vinden. Hij komt terug bij zijn vader Klaas.
…
Er loopt een man voorbij. Klaas veert weer op.
‘Hé, snuiter! Mannetje!’ Klaas moet lachen. ‘Nou ja, zo gaat dat hier de hele dag door. Die mensen genieten. Ze zeggen: we hebben dit nog nooit meegemaakt, zo iemand als u. Dat vind ik toch leuk om te horen, als mensen dat zeggen.’
Ik sta op en doe mijn jas aan. ‘Ja, dat is waar. Dat is heel leuk om te horen.’
Mooiste zin.
Ze schraapt de woorden diep uit haar lichaam waar ze al jaren en jaren veilig liggen opgeborgen.Weg is het zorgeloze gebabbel over marktkraampjes, aanbiedingen en het avondeten. Ze braakt de dood uit in hapklare brokken. Ze spreekt in over elkaar tuimelende zinnen over haar dode vader. Haar dode zus. Ze roert met haar tong in de hel. Elly. Dood. Verbrand. Missen. Nooit meer. Vader. Pappa. Kist. Dat zijn de woorden die ze het meest gebruikt.
…
Een paar uur geleden ben ik aan een touw in haar afgedaald, ik heb in het donker door kilometerslange gangen vol angst en verdriet gezworven en nu zit ze tussen ons in te lachen. (moeder heeft tia gehad).
Pijnlijkste passage.
Er wordt geroepen om een toegift. Ik loop naar de microfoon en kondig ‘The Weight’ aan, een nummer van The Band.
Ik zeg: ‘Voor mij is dit een bijzonder optreden, want mijn vader is er. Daar staat hij. Mijn vader draaide ieder weekend dit nummer en een paar weken geleden heb ik de plaat opnieuw gekocht. Daarom spelen we het vanavond speciaal voor hem. Dank je wel, Klaas. Applaus voor mijn vader.’
Ze applaudisseren. Hij ontvangt het. Ik zing het. En ik meen er helemaal niets van. Tijdens mijn gitaarsolo zie ik hoe hij steeds om zich heen kijkt. Mensen kloppen hem op de schouder en steken hun duim omhoog. Hij geniet. Ik heb hem mijn podium aangeboden en hij aarzelde geen moment.
Tragikomisch.
Klaas drumt. Ik zeg de woorden. Het went nog niet erg. Als ik hem moet geloven is er een neger in hem opgestaan. Art Blakey, de drummer op zijn favoriete plaat, The Sermon van organist Jimmy Smith, heeft zolang onderdak gevonden in mijn vaders handen. Zoals Robert Johnson opeens heel goed gitaar kon spelen, zo kan mijn vader opeens heel goed drummen. Robert Johnson moest er zijn ziel voor verkopen aan de duivel, mijn vader hebben ze er alleen maar achter een trommel voor hoeven zetten. (op de dagopvang in een verpleegtehuis).
Op de site van Nico Dijkshoorn staan veel reacties op het boek en op zijn interview erover in De Wereld Draait Door. Bijna allemaal zijn ze afkomstig van mensen die de situatie herkennen, zelf ‘ook gekleineerd zijn door een narcistische, dominante vader’.
Ik heb het anders gelezen. De vader vond het grappig om zich heel lang te verstoppen in het donker bij de vissen. Het jongetje was bang, maar zei er niets van en werd later taalkunstenaar. Dijkshoorn is meester in de kunst van het niet noemen. Het boek is een portret van vader en zoon, in een aquarium vol kleur, onverwachte bewegingen en duistere grotten. Een ode aan de schoonheid van de taal.
